Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Vraag het [11]uw jongelingen, en zij zullen het u te kennen geven. Laat [12]dan deze jongelingen genade vinden in uw ogen, want wij zijn [13]op een goeden dag gekomen; geef toch uw knechten, en [14]uw zoon David, hetgeen [15]uw hand vinden zal. 11. Dat is, uw herders en knechten, die bij uw schapen geweest zijn. 12. Zij verhalen Davids woorden, daarom spreken zij van zichzelven als van een derden persoon. Zij willen zeggen: Laat ons, die jongelingen of knechten Davids zijn, en van hem tot u gezonden, genade en gunst bij u vinden. 13. Dat is, op een vrolijken dag, dewijl gij nu de schapen ontvangt en vergadert. Het is recht en billijk, dat gij van uw overvloed den bedrukten en verjaagden wat mededeelt, volgende de wet Deut.12:12, en Deut.14:26,29, en Deut.15:7. 14. Hij wil zeggen: Die u eert als een zoon zijn vader. 15. Dat is, enig geschenk of gift, zo veel en wat u belieft ons te geven. Zie Richt.9:33.